De
muziek komt mij tegemoet. Het staat er vol met geparkeerde auto’s. De
fietsrekken allemaal in gebruik. Snel, snel een kar. Dat ‘snel’ kan ik
vergeten. De vrouw voor mij in de rij heeft geen euro of een munt van 50 eurocent
of welke munt dan ook. Zij roept haar man. Op zijn dooie gemak komt hij naar
zijn vrouw toe, haalt de beurs uit zijn broekzak, rommelt er wat in, kijkt rond,
kijkt nog eens om zich heen en geeft haar een munt. Blijkbaar geen goede. De
kar wil met geen mogelijkheid los. De man rommelt weer in zijn beurs en geeft
haar een andere munt. Nu lukt het wel. Ik ruk het wagentje los en stort mij in
het gedrang. Wil meteen doorlopen naar daar waar ik denk te moeten zijn, maar word
afgeremd door de drukte van karren die schots en scheef in het looppad staan,
de mensen pratend er omheen en kinderen die joelend achter elkaar aanrennen. Word
ongeduldig en kribbig, maar verman mij. Spreek mijzelf toe rustig te blijven en
te bedenken waarom ik hierheen ben gefietst.
‘Waar
staan de kruiden?’
‘Die
staan buiten mevrouw’
‘Als u
hier teruggaat, neemt u die zijingang en op de derde of vierde tafel staan de
kruiden’
‘Teruggaan?’
‘Ja
mevrouw, naar die ingang daar’
Hij
zwaait met zijn arm door de lucht heen en weer.
Ik kijk hem
eens aan en schud mijn hoofd.
Hij
kijkt om en ziet wat ik zie.
‘Daar is
geen doorkomen aan, ik neem de uitgang aan de andere kant’
‘Dat kan
ook mevrouw, maar moet u wel helemaal naar rechts lopen, daar staan dan de
kruiden op de derde of vierde tafel’
‘Dat
weet ik, dank u wel’
Eenmaal
buiten loop ik tegen de stroom van mensen in. Dat kost wel wat stuurkunst met
een kar waarvan de wieltjes een beetje stroef draaien en eigenlijk ergens
anders heen willen dan ik wil. Eindelijk, de felbegeerde potjes met kruiden,
maar bij het zien ervan is de
teleurstelling groter dan mijn blijheid. Wat een verlepte plantjes. Droog, dor
en geel. Die wil ik niet. Een medewerker ziet mij de potjes oppakken en weer
neerzetten. Nooit gedacht dat ik nog eens in mezelf zou mompelen, maar realiseer
me dat het gebeurt. De man hoort het en wijst zonder iets te zeggen op een paar
bakken onder de tafel. In de schaduw potjes met geurende plantjes.
Ik zoek er een paar uit. Kijk niet naar andere planten, wil zo snel mogelijk weg.
Weg van de drukte en de luide muziek. De kar laat ik in een hoek staan, er is
immers geen doorkomen aan. Met 3 potjes in de handen ren ik zowat zigzaggend
het tuincentrum door. Snijd de looproute af om sneller bij de kassa te zijn.
Nu nog de lange wachtrij trotseren.